Stel je voor: je bent eigenaar van een bedrijf dat software aanbiedt aan haar klanten. Deze software wordt in de praktijk gecreëerd door een programmeur die in loondienst werkzaam is bij jouw bedrijf. Als werkgever is het dan gunstig om rechthebbende te zijn van het auteursrecht dat op die software rust. Het klinkt logisch, omdat jij als eigenaar de financiële investeringen hebt gedaan om de software aan te kunnen bieden en tevens het bedrijfsrisico draagt. Indien de programmeur de rechthebbende zou zijn, zou de programmeur gebruik van de software door het bedrijf tegen kunnen houden als hij of zij het bedrijf om welke reden dan ook verlaat. De Nederlandse wetgever erkent deze behoefte en heeft daarom artikel 7 Auteurswet in het leven geroepen, waarmee een werkgever in beginsel eigenaar wordt van auteursrechten op de software. Onlangs heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie echter uitspraak [1] gedaan waardoor getwijfeld wordt of artikel 7 Auteurswet nog wel rechtsgeldig is. In deze blog zullen we stilstaan bij de inhoud van de uitspraak en de gevolgen voor jou als werkgever.
De uitspraak van het Hof van 6 maart 2025 had betrekking op een ontstaan geschil tussen de Orchestre National de Belgique (ONB) en muzikanten die in dienst waren bij het ONB. Voorafgaand aan dat geschil was jarenlang onderhandeld over de hoogte van de vergoeding die de muzikanten zouden moeten ontvangen in ruil voor de naburige rechten door musicivakbonden en het ONB. ‘Naburige rechten’ zijn rechten die toekomen aan uitvoerende kunstenaars, zoals muzikanten en acteurs. Deze rechten lijken veel op het auteursrecht, omdat aan de uitvoerende kunstenaars het recht wordt toegekend om te beslissen over de opname, vermenigvuldiging en uitzending van een uitvoering.
De onderhandeling over de vergoeding bereikte een impasse, waarna de Belgische Staat een Koninklijk Besluit afkondigde waarin een vaste vergoeding was opgenomen voor uitvoerende musici. De vakbonden konden zich niet vinden in dit besluit en stapten daarom naar de rechter. De Belgische rechter stelde vervolgens prejudiciële vragen [2] aan het Hof van Justitie. Daarin werd onder meer de vraag gesteld in hoeverre naburige rechten kunnen worden overdragen bij wet zonder voorafgaande toestemming van de muzikanten.
Het Hof concludeerde ten aanzien daarvan dat een dergelijk regeling niet toegestaan is. Dit komt met name omdat met naburige rechten een ruime omvang voor de bescherming van de rechten van uitvoerende kunstenaars is beoogd. De kunstenaar moet zelfstandig kunnen bepalen hoe hij of zij het recht van zijn schepping exploiteert, ook inzake de eventuele overdracht daarvan. Voor wat betreft dat laatste dient een passende, evenredige vergoeding worden geboden, waarbij rekening gehouden moet worden met een evenwicht tussen contractuele vrijheid van de kunstenaar en derden en rechten en belangen van de kunstenaar. Het Belgische Koninklijk Besluit waarbij zonder voorafgaande toestemming naburige rechten van uitvoerende kunstenaars werden overgedragen, overleefde die toets niet.
Hoewel deze zaak betrekking had op naburige rechten, heeft de uitspraak mogelijk gevolgen voor het Nederlandse auteursrecht. Dit komt doordat de bepalingen waarover het Hof uitspraak heeft gedaan voortkomen uit Europese rechtsregels die ook van toepassing zijn op het auteursrecht. De uitspraak wordt om die reden interessant bevonden door Nederlandse juristen, die zich afvragen in hoeverre het werkgeversauteursrecht nog houdbaar is. Dit zou kunnen betekenen dat jij als werkgever voortaan niet meer rechthebbende op de door de programmeur gemaakte software zou zijn.
Zoals al eerder vermeld in de inleiding, is in de Nederlandse Auteurswet namelijk een regeling opgenomen waarbij auteursrechten die ontstaan op door werknemers geschapen werken toekomen aan werkgevers. Dit wordt het ‘fictief makerschap’ genoemd, wat betekent dat niet de werkelijke schepper van een werk als maker wordt gezien, maar een andere partij.
Artikel 7 Auteurswet luidt als volgt: “Indien de arbeid, in dienst van een ander verricht, bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst, dan wordt, tenzij tussen partijen anders is overeengekomen, als de maker van die werken aangemerkt degene, in wiens dienst de werken zijn vervaardigd.”
Kort gezegd houdt dit in dat de auteursrechten op de software toekomt aan jou als werkgever wanneer de programmeur van jouw bedrijf als onderdeel van diens werkzaamheden software creëert. Het creëren van de software moet dus wel tot het takenpakket van de werknemer te behoren. Een werkgever kan geen aanspraak maken op een tekening die diezelfde programmeur tijdens de lunchpauze maakt. Het is in theorie mogelijk om daarvan af te wijken en de werknemer bijvoorbeeld via een contract alle auteursrechten te laten doen toekomen, maar in de praktijk is dit zeer zeldzaam.
De ONB-uitspraak lijkt daarom op het eerste gezicht verregaande implicaties te hebben voor het Nederlandse recht. Men zou immers kunnen betogen dat artikel 7 Auteurswet evenals het Belgische Koninklijk Besluit een verplichte overdracht van auteurs- dan wel naburige rechten inhoudt. De uitspraak lijkt echter niet een-op-een toepasselijk op artikel 7 Auteurswet.
Een saillant verschil tussen beide regelingen is gelegen in de tenzij-clausule (“tenzij tusschen partijen anders is overeengekomen) die opgenomen is in de Nederlandse wetgeving. Het auteursrecht wordt dus niet zonder meer overdragen van werknemer op werkgever. Het is mogelijk om contractueel af te wijken van de hoofdregel en bijvoorbeeld de programmeur zelf auteursrechthebbende te verklaren ten aanzien van de door hem of haar gecreëerde software. Het is dus – in tegenstelling tot het Belgische Koninklijk Besluit – niet zo dat er zonder voorafgaande toestemming een overdracht van auteursrechten plaatsvindt, ook al is de praktische betekenis van de tenzij-clausule wellicht beperkt.
Het ONB-arrest zet vraagtekens bij wettelijke regelingen die zonder toestemming auteurs- of naburige rechten overdragen. Hoewel artikel 7 Auteurswet zo’n overdracht mogelijk maakt, bevat het een tenzij-clausule die contractuele afwijking toelaat. Daarmee verschilt het van het Belgische systeem. Voorlopig lijkt daarmee het belang van jou als van het softwarebedrijf daardoor gewaarborgd. Voor de programmeur geldt dat hij of zij tijdens een contractgesprek wellicht een poging kan doen om het auteursrecht alsnog te bemachtigen op diens creaties.
Heb je hulp nodig bij een krachtige IE-strategie, sluitende contracten of effectieve handhaving bij inbreuken? Onze experts helpen je graag!
[1] HvJ EU 6 maart 2025, ECLI:EU:C:2025:141 (ONB).
[2] Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een nationale rechter aan het Hof van Justitie over de uitlegging van een rechtsregel.
Meld je nu aan voor één van de nieuwsbrieven van ICTRecht en blijf op de hoogte van onderwerpen zoals AI, contracteren, informatiebeveiliging, e-commerce, privacy, zorg & ICT en overheid.