Home / Nieuws & Blogs / De rechter, desinformatie en illegale inhoud: veranker grondrechten in de digitale samenleving

De rechter, desinformatie en illegale inhoud: veranker grondrechten in de digitale samenleving

| 5 maart 2024

Op het internet kan iedereen informatie de wereld in slingeren. Daardoor worden verschillende visies op de wereld en hoe die in elkaar zit, extreem zichtbaar. Polarisatie is aan de orde van de dag. Kijk maar naar de uitslag van de verkiezingen van vorig jaar. Wilders-stemmers waren verbijsterd over een linkse bubbel in onder meer Amsterdam, en niet-Wilders stemmers stonden met treurige ogen te kijken naar het feit dat Wilders de grootste werd. Alsof we geen weet hadden van elkaars bestaan, hoewel we naast elkaar leven.

We gebruiken het internet, waaronder sociale media, veelal als dagelijkse informatiebron: ‘wat kan ik wel of niet eten om een supermens te worden’, ‘wie haat ik vandaag in de wereldpolitiek/televisie/andere media’ en zelfs ‘heb ik mentale stoornis X’ is bijvoorbeeld populair onder millennials. Die polarisatie materialiseert zich zo ook in verschillende denkbeelden die de samenleving kent. Niet gek, want wat van al die op het internet geslingerde informatie is wel of niet waar? De grenzen van wat een feit is vervagen en objectiviteit lijkt iets uit de analoge geschiedenis. Wie gelooft wat, en waarom? Desinformatie wordt, samen met extreme weersomstandigheden en extreme polarisatie, gezien als één van de 3 grootste risico’s die op ons afkomen.

Online-informatie wordt ons vaak gepresenteerd op basis van gepersonaliseerde voorkeuren: waar woon je, waar ben je vaak, wat eet je, wie zijn je vrienden, wat is je beroep. Dat betekent dat we per persoon ook verschillende informatie lezen over actuele onderwerpen, de zogenaamde filter bubbel. Wij zijn allemaal regisseur van informatie, én we krijgen allemaal andere informatie te zien. Dat moet herres worden. En dat is het.

Niet alleen des- en misinformatie vormen een risico, illegale inhoud over het algemeen zorgt voor een net zo grote uitdaging voor de deur. Of eigenlijk staat die uitdaging inmiddels al in de woonkamer. Het internet is namelijk net zo veel een broeiplek van creativiteit en inspiratie, als een broeiplek van duistere en haatdragende uitlatingen en schoffering. De meest grimmige dingen worden online gezet en gedeeld, en dan weet ik waarschijnlijk de helft nog niet.

Het controversiële aan deze situatie is dat we het zwaartepunt voor waarheidsvinding ten aanzien van des- en misinformatie bij grote commerciële partijen lijken te leggen. Hoewel menig jurist en burger de Google’s en Facebook’s van deze wereld wantrouwt, besluiten we in de Digital Services Act (DSA) dat zij maar moeten bepalen wat wel of niet klopt of wat illegaal is online. Gelukkig is er een Europese toezichthouder, en zijn er nationale toezichthouders, die de correcte implementatie moeten bewaken. Maar zijn zij op tijd, en sturend genoeg? Mosterd na de maaltijd werkt niet online: dan is de informatie verspreid en het kwaad geschied.

De afweging die deze partijen moeten maken komt (als het niet gaat om overduidelijk illegale inhoud) veel overeen met de klassieke grondrechtenafweging die Europese en nationale rechters al jaren maken bij gevallen waar het recht op bescherming van het privéleven, privacy, tegenover het recht op vrijheid van meningsuiting staat. Nu wil het toeval dat rechters hiervoor een uitstekende, gebalanceerde, methode gebruiken. Dat klinkt als inspiratie.

Online des- en misinformatie en illegale inhoud vormen risico’s voor onze maatschappij. Grote en kleine commerciële partijen hebben verplichtingen om dit tegen te gaan, maar worstelen met de manier waarop. De vraag is of we deze verplichting zonder richtlijnen bij hen willen leggen.

In plaats van dat iedereen maar lukraak een aanpak kiest, kunnen we ook kiezen te leren van ervaring.

In dit stuk pleit ik om voor de aanpak van illegale inhoud en desinformatie online inspiratie te putten uit de klassieke grondrechtenafweging. Eerst zet ik de (nieuwe) verplichtingen uit de DSA met betrekking tot inhoudsmoderatie (informatie wel of niet offline halen) uiteen. Ten tweede leg ik uit hoe de klassieke grondrechtenafweging eruitziet en neem ik je mee in een aantal recente Nederlandse zaken en welke rechtsregels daaruit voortvloeien. Vervolgens leg ik een connectie met de opdracht voor platforms om des- en misinformatie te modereren. Hoe kunnen we een grondrechtenafweging tussen artikel 8 en artikel 10 EVRM gebruiken bij de classificatie van dergelijke informatie? We beginnen bij de nieuwe verplichtingen ten aanzien van inhoudsmoderatie op grond van de Digital Services Act (‘DSA’).

1. Regels die ‘illegale inhoud’ en desinformatie tegengaan

Vanuit de Europese e-commerceregels worden aanbieders van platforms en andere hostingdiensten gestimuleerd om actief illegale inhoud op te sporen. Er zijn ook specifieke verplichtingen uit de DSA die dit principe kracht bijzetten. Elke aanbieder van een hostingdienst (waaronder sociale media platforms) moet een “notice-and-action”-mechanisme faciliteren op basis van de DSA. Via dit mechanisme kunnen gebruikers gemakkelijk de aanbieder laten weten dat er mogelijk illegale inhoud op hun dienst staat. Bovendien moeten aanbieders meldingen van zogenaamde trusted flaggers (organisaties met expertise in het neerhalen van illegale inhoud) door dit mechanisme snel, en met prioriteit, oppakken.

“Illegale inhoud” is inhoud die op zichzelf (denk aan illegale haatzaaiende uitingen of terroristische inhoud), of in relatie tot activiteit(en), in strijd is met Europees of nationaal recht. Zie dit voorbeeld van de Eurocommissaris Breton die X op de vingers tikt vanwege desinformatie (nepnieuws) en illegale inhoud over de recente aanval op Israël. “Illegale inhoud’’ moeten we breed interpreteren en op zo’n manier dat het weerspiegelt wat in de offlinewereld illegaal is. Het doel is om een veilige, voorspelbare en betrouwbare online omgeving te realiseren. Dit is dus waarschijnlijk breder dan wat alleen onrechtmatig is onder artikel 6:162 BW.

De echt grote zoekmachines en platforms zijn onder de DSA ook verplicht om actief illegale inhoud en desinformatie tegen te gaan. Bovendien moeten zij zelf risico’s inschatten van hun dienst, en daarop passend reageren. We lazen al in de inleiding dat verspreiden van desinformatie risico’s met zich meebrengt. Die risico’s zullen deze zoekmachines en platforms dus bij voorbaat al moeten mitigeren.

Gaat het specifiek om persoonsgegevens, dan kennen we daarnaast nog de rechten op verwijdering en vergetelheid vanuit de Algemene verordening gegevensbescherming (‘AVG’). Op basis daarvan sturen betrokkenen regelmatig verwijderverzoeken over online inhoud. Ook op basis van het onrechtmatige karakter van uitlatingen kunnen individuen pogen inhoud offline te halen. Dat gaat dan op basis van de onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).

Er valt wat te zeggen over de inrichting van het modereren van des- en misinformatie en illegale inhoud die de DSA bepaalt. Is het immers echt wenselijk dat júist de commerciële grootmachten gaan bepalen wat recht en wat onrecht is? Partijen die ons zo lang mogelijk op de verslavende feed en binnen de filter bubbel willen houden? Zeker als je je realiseert hoe veel informatie de gemiddelde burger uit deze platforms haalt. Heel eerlijk, ik denk dat dat een buitengewoon slecht idee is, als we er geen gewogen richting aan geven.

De essentie van de opdracht tot inhoudsmoderatie en de verzoeken om informatie te verwijderen lijken te raken aan dezelfde balans als die van de eerdergenoemde klassieke grondrechtenafweging. De balans tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting. Het toeval wil dat we al een hele bak aan ervaring hebben met betrekking tot die afweging.

Dus, hoe ziet zo’n grondrechten-face-off eruit?

2. Privacy versus vrijheid van meningsuiting: de klassieke grondrechtenafweging

Als online informatie in strijd is met rechten, vrijheden, of belangen van personen, moesten online platforms daar allang op acteren. Dat volgde uit de e-Commerce Richtlijn, maar ook uit ons algemene rechtssysteem volgen verschillende gronden waarop je uitlatingen kan laten verbieden of verwijderen, zoals we net al aanstipten. Dat verwijderen, verbieden of wijzigen gaat niet zonder slag of stoot. Die geschillen halen het vaak tot de rechter. Voordat de digitalisering intrad, hadden rechters dit soort zaken al voor hun neus. Het ging dan bijvoorbeeld over uitingen van politici op televisie of schilderijen/films van kunstenaars.

Als een uitlating (publicatie, artikel, post, noem het maar op) iemand in de persoon raakt, oftewel: beledigt of anderszins in een negatief daglicht zet, kan hij proberen om met een beroep op het recht op privacy de uitlating te laten verbieden en verwijderen. De andere kant, die de uitlating deed, zal zich dan beroepen op het recht op vrijheid van meningsuiting en de ontvangstvrijheid. De ontvangstvrijheid, hoewel niet letterlijk terug te vinden in de wet, is onmisbaar bij het kunnen uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting. Immers heeft het mogen uiten van informatie, zonder dat een ander die informatie kan ontvangen, weinig nut. De samenleving kent daarom het recht om informatie te ontvangen.

Deze rechten zijn in Nederland vastgelegd in de Grondwet (respectievelijk artikel 7 en artikel 10) en op Europees niveau in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (respectievelijk artikel 10 en artikel 8). Grondrechten zijn niet absoluut. Dat betekent dat je niet altijd met een grondrecht kan zwaaien en roepen dat jouw uitlating onder het recht van vrijheid van meningsuiting moet kunnen. Soms zijn inperkingen of beperkingen op grondrechten toegestaan.

Een beperking op de vrijheid van meningsuiting is toegestaan als die beperking in de wet is geregeld en in een democratische samenleving noodzakelijk is. Bijvoorbeeld om de goede naam en rechten van een ander te beschermen (zie deze zaak r.o. 3.5). Zo’n beperking is bijvoorbeeld in Nederland ‘bij wet voorzien’ als de uitlating onrechtmatig is volgens artikel 6:162 BW, de onrechtmatige daad. Daarnaast moet de beperking proportioneel zijn. Het moet in lijn zijn met het te bereiken doel.

De rechter legt vervolgens de twee grondrechten in de weegschaal. Aan de hand van omstandigheden die zwaarte bij de één doen toenemen, en bij de ander doen afnemen, analyseert de rechter welk grondrecht in het voorliggende geval zwaarder weegt. Dat kan dan bijvoorbeeld het belang zijn om je reputatie te beschermen (privacy). Aan de andere kant is dat vaak het belang om je kritisch te kunnen uitlaten over misstanden (vrijheid van meningsuiting), of de maatschappij te kunnen waarschuwen over bepaalde incidenten (ontvangstvrijheid).

Uit jurisprudentie van het EHRM volgen gezichtspunten die relevant zijn om mee te nemen bij de belangenafweging:

  • de bijdrage die de uitlating levert aan het publieke debat;
  • de functie van de journalistiek als public watchdog;
  • het mogelijke chilling effect van het verwijderen/verbieden van uitlatingen. Dat effect is onwenselijk in een democratische samenleving omdat journalisten daardoor ontmoedigd worden om misstanden aan te kaarten;
  • de bekendheid van de betrokkene;
  • de methode waarop de informatie is verkregen en de geloofwaardigheid ervan;
  • de ernst van de opgelegde sanctie.

Uit nationale jurisprudentie volgen aanvullende (soms enigszins gelijke) gezichtspunten:

  • de aard en het onderwerp van uitlatingen en ernst van de gevolgen ten opzichte van de ernst van de misstand;
  • het gedrag van de betrokkene voorafgaand aan de uitlating;
  • de mate waarin de uitlatingen steun vinden in de beschikbare feiten;
  • de inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie;
  • de mate van bekendheid van de betrokkene en het eerder gedrag van de betrokkene in relatie tot de media.

Hoe zwaar elk gezichtspunt weegt, verschilt per geval. De rechter stelt eerst vast welke grondrechten in het geding zijn en vult deze gezichtspunten vervolgens één voor één in. Zo kan het zijn dat, als het bijvoorbeeld gaat om oplichting, het relevant is dat de betrokkene niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen, maar mocht de uitlating sterke feitelijke onderbouwing hebben, dat het nog relevanter is dat de maatschappij hiervoor wordt gewaarschuwd. 

3. De grondrechtenafweging in recente jurisprudentie

Om deze rauwe theorie even wat meer behapbaar te maken lopen we door wat recente voorbeelden.

3.1 Vrijheid van meningsuiting weegt zwaarder dan privacy

Uit de rechtspraak volgt vaak dat de vrijheid van meningsuiting zwaarder weegt als de uitlatingen steun vinden in de feiten en deze waarde hebben voor onze samenleving. Dan kan een uitlating mogelijk vrij hard zijn, of negatieve consequenties hebben, maar als de uitlatende partij de informatie goed feitelijk onderbouwt, is er weinig tegen te doen. Zelfs schokkend en beledigend taalgebruik is in sommige gevallen toegestaan. Vaak moeten er dan wel maatregelen genomen worden die de privacyinbreuk beperken.

Jehova’s getuigen pleiten privacy

Dit zien we bijvoorbeeld terug in een zaak van de Staat tegen de Christelijke Gemeente van Jehova’s Getuigen (‘CGJG’). De overheid verzocht het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (‘WODC’) opgedane ervaringen met seksueel misbruik te onderzoeken van personen die onderdeel zijn (geweest) van CGJG. Het onderzoek had ten doel inzicht te krijgen in het mogelijk onderliggende patroon, de gebruikte (kerk)regels, gebruiken en structuren binnen de CGJG en de invloed die dit heeft op de aangiftebereidheid van deze personen. De Staat publiceerde dit onderzoek. Naar aanleiding daarvan zijn uitingen verschenen in verschillende media met een negatieve ondertoon jegens Jehova’s getuigen. De betrokken minister sprak er regelmatig over in de media en de Tweede Kamer.

De CGJG probeerde meerdere malen via de rechter om publicatie van het rapport tegen te gaan, en vorderde in een latere zaak zelfs de minister te verbieden zich uit te laten over het rapport of er verder beleid op te baseren. Dit laatste omdat de opdracht te (negatief) vooringenomen was volgens de CGJG.

De rechter oordeelde dat hoewel de minister kritisch was, de uitingen binnen de grenzen van het toelaatbare waren. Voor uitlatingen binnen de Tweede Kamer geniet de minister immuniteit. De maatregelen die de minister nam op basis van het rapport zijn gerechtvaardigd en proportioneel en voldoende zorgvuldig tot stand gekomen. “Dit gelet op de ernst van de kwestie, de concrete en specifieke signalen die de Minister uit de Tweede Kamer en het maatschappelijk veld had ontvangen, en gelet op de beleidsruimte voor beslissingen van de Minister. Daarom zijn de grondrechten [artikel 8 EVRM] van CGJG niet geschonden.” (zie r.o. 2.9).

Iemand opgelicht en nu een slechte reputatie? Eigen schuld dikke bult.

Vrijheid van meningsuiting woog ook zwaarder in een zaak waar oplichting via een datingwebsite centraal stond. Undercover Nederland maakte een aflevering over de oplichting waarbij het slachtoffer €13.000,- aan eiseres gaf, onder de illusie dat hij haar hielp voor boodschappen, huur, autoreparaties, en dergelijke. Nadat met zijn creditcardgegevens een Playstation gekocht werd kreeg hij door dat hij werd opgelicht. Eiseres vraagt de rechter om de aflevering te verbieden. Tevergeefs.

In de belangenafweging benadrukt de rechter dat Noordkaap, de producent van Undercover Nederland, moet vrijstaan om zich kritisch en waarschuwend uit te laten. Aan de andere kant mag eiseres niet zonder voldoende feitelijke grondslag worden beschuldigd van oplichtingspraktijken. Misleiding en oplichting via datingwebsites is volgens de rechter een misstand die de samenleving raakt en kent dus waarde in het publieke debat. Er bestaan goede gronden voor de beschuldiging van oplichting, en de eiseres wordt onherkenbaar in beeld gebracht. Mogelijk kunnen bekenden haar herkennen, maar daarover zegt de rechter dat “het verlies van goede naam een voorzienbaar gevolg is van eigen handelen”. Eigen schuld dikke bult dus.

3.2 Reputatieschade? Geen grondrechtenbotsing, wel een belangenafweging

De bovenstaande gezichtspunten zijn limitatief. Hierbuiten zijn er nog andere factoren en rechtsregels die het EHRM opstelde naar aanleiding van zaken waarin deze belangenafweging centraal stond.

Zo oordeelde het EHRM dat schending van de reputatie niet per definitie wordt aangemerkt als een schending van de persoonlijke integriteit, beschermd door het recht op privacy. Een beroep op bescherming van de bedrijfs- of beroepsmatige reputatie kan alleen onder het recht op privacy vallen wanneer de aantasting van de reputatie dusdanig (ernstig) van aard is, dat daardoor een belemmering ontstaat van dit recht.

Als het individu dit niet succesvol weet te onderbouwen is artikel 8 EVRM niet aan de orde. Desalniettemin kan het relatieve grondrecht op vrijheid van meningsuiting alsnog rechtmatig ingeperkt worden om een (bedrijfs- of beroepsmatige) reputatie te beschermen. Zolang deze beperking (1) bij wet is voorzien en (2) noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de in artikel 10 (2) EVRM genoemde belangen. Bijvoorbeeld de goede naam en rechten van anderen.

Of een uitlating in zo’n geval onrechtmatig is, is volgens de Nederlandse rechter afhankelijk van een wederzijdse belangenafweging. Eigenlijk vrij gelijk aan de situatie als artikel 8 EVRM wél in het spel was geweest en we de belangen voortvloeiend uit artikel 8 en 10 tegenover elkaar afwegen.

Het interessante is dat de Nederlandse voorzieningenrechter regelmatig vindt dat als in zo’n geval de informatie feitelijk klopt, de negatieve gevolgen op het bordje van degene die het mis heeft vallen. Ongeacht of die publicatie negatieve gevolgen met zich meebrengt.

3.3 Privacy weegt zwaarder dan vrijheid van meningsuiting

De zaken waarin privacy zwaarder weegt zijn veelal zaken waarin de uitlatingen onnodig beledigend zijn en waarbij feitelijke motivatie ontbrak.

Ex-werkgever onrechtmatig geroast

Dit gebeurde in een zaak gestart door NextportChina. Een ex-medewerker postte op twee sociale media platforms negatieve berichten over de werkgever en directeur, samen met een kopie van het LinkedIn-profiel van de directeur. De directeur zou abusievelijk zijn, (Chinese, vrouwelijke) medewerkers aannemen om seks mee te hebben, en “Chinezen gebruiken”.

NextportChina vorderde een verbod op de uitingen bij de rechter. De rechter oordeelt dat een deel van de berichten onrechtmatig is (zie de zaak voor de relevante uitingen).

De ex-medewerker beschuldigt NextportChina van moderne slavernij en creëren van een onveilige werksfeer. Schokkend, zelfs beledigend taalgebruik is volgens de rechter toegestaan mits de informatie steun vindt in concrete feiten. De ex-medewerker onderbouwde de stellingen niet met bewijsmateriaal. De gevolgen van de berichten zijn groot, de berichten doen afbreuk aan de reputatie van NextportChina, er zijn medewerkers vertrokken en ziekgemeld, 1-ster reviews gepost op Google en zelfs klanten vertrokken na het posten van deze berichten door de ex-medewerker.

De rechter vindt de uitingen hierdoor onrechtmatig. Privacy prevaleert, en het recht op vrijheid van meningsuiting wordt rechtmatig ingeperkt door de ex-medewerker te verbieden dergelijke berichten te verspreiden.

Onrechtmatige verkoop verantwoordt niet het verpesten van zakelijke reputatie

De belangenafweging als artikel 8 EVRM niet van toepassing is zien we terug in de volgende zaak. Een bedrijf dat producten verkoopt in Europa namens een Chinese organisatie werkte samen met een distribiteur, met wie de samenwerking sinds kort was beëindigd. Na de samenwerking bleef de ex-distributeur actief onder de naam van het bedrijf en verkocht nog steeds de producten. Het rechtmatige bedrijf plaatste op haar website een bericht over de ex-distributeur; een waarschuwing voor fraude en phishing en wekt de indruk dat de persoonlijke veiligheid van derden in gevaar kan komen als zij benaderd worden door deze partij.

De ex-distributeur stapt naar de rechter en beroept zich (onder meer) op artikel 8 EVRM en eist een verbod op de berichten. De rechter vindt niet dat de aantasting van de reputatie dusdanig van aard is dat daardoor een belemmering ontstaat van het genot op het recht op het respect voor het privéleven. Artikel 8 EVRM is niet van toepassing. Niettemin kan de inbreuk op vrijheid van meningsuiting rechtmatig ingeperkt worden om een (bedrijfs- of beroepsmatige) reputatie te beschermen als de uitlatingen onrechtmatig zijn.

De rechter vindt uitlating onrechtmatig en acht de voorzieningenrechter het gerechtvaardigd om het recht op vrijheid van meningsuiting te beperken, zelfs al is artikel 8 EVRM niet in het spel, maar reputatieschade wel. Dat komt door het volgende. Het gaat om ernstige verdenkingen, die ernstigere gevolgen met zich meebrengen. Zulke verdenkingen moet je zorgvuldig onderbouwen. Het bedrijf verwijt ex-distributeur (ruw gezegd) van hacking: het proberen over te nemen van controle van de website en ontfutselen van inloggegevens van de CEO, maar onderbouwt dit niet. Het is – zelfs zonder naam van de ex-distributeur – heel duidelijk dat het over hen gaat. Het is aannemelijk dat het bericht negatieve gevolgen zal hebben voor de zakelijke relaties van de ex-distribiteur omdat de markt erg klein is.

De klassieke grondrechtenafweging als inspiratie voor hedendaagse afwegingen

Alle verzoeken tot verwijdering, verbod, beperking, rectificatie, en de verplichtingen om illegale inhoud en desinformatie tegen te gaan raken dezelfde essentie. De balans tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting.

Bij deze grondrechtenafweging gaat het altijd om een privacyschending. Bij desinformatie is dat niet altijd zo. Soms gaat het bij het verspreiden van twijfelachtige informatie eerder om het risico voor de maatschappij. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van het verspreiden dat COVID-19 niet bestaat. Dat ontmoedigt mensen om zich aan de voorzorgsmaatregelen voor verspreiding van die ziekte te houden, waardoor de ziekte zich verder kan verspreiden. Dat kan kwalijke gevolgen hebben voor de samenleving, en fatale gevolgen voor individuen. Hetzelfde geldt voor het ontkennen van de Holocaust en de massamoord op Joodse individuen. Het niet juist presenteren van de geschiedenis van onze samenleving kan negatieve gevolgen hebben voor onze samenleving in de toekomst, maar ook de overlevenden van de Holocaust in de persoon raken (wat wel weer raakt aan privacy).

In de belangenafweging die we hiervoor uiteengezet hebben, kunnen we wanneer privacy niet in het geding is ook andere belangen uiteenzetten om eenzelfde balans af te wegen. Zoals het belang om de openbare orde te handhaven (uit de Gemeentewet), of het volgende (niet vastgelegde maar vrij logische) recht:

“Het recht op een veilige en rechtvaardige online en offline samenleving, waarin de waardigheid, vrijheid en gelijkheid van alle individuen worden gewaarborgd. Dit omvat het recht op bescherming tegen alle vormen van (onder meer fysiek en verbaal) geweld, discriminatie, onrechtmatige inmenging in privé- en persoonlijke aangelegenheden, alsmede het recht op eerlijke toegang tot rechtvaardigheid, onderwijs, gezondheidszorg en andere essentiële voorzieningen die bijdragen aan het welzijn van de gemeenschap.”

Ik noem maar iets. Met hulp van ChatGPT.

Op basis van de jurisprudentie lijkt het neer te komen op de volgende vragen:

  • In hoeverre heeft een uitlating negatieve gevolgen voor de betrokkenen en in hoeverre schendt het hun privacy (zijn die personen identificeerbaar)?
    • In het geval van desinformatie kunnen we daar het belang om openbare orde te handhaven, en het recht op een veilige en rechtmatige online en offline samenleving, bijvoegen.
  • In hoeverre heeft de informatie waarde voor het publieke debat, en in hoeverre vindt de informatie steun in de feiten? Die informatie en feiten moeten in dezelfde uiting staan.

Als we deze (afgeslankte) graadmeter van de belangenafweging toepassen, moeten we toch wel tot een gewogen beslissing kunnen komen.

Je kan daarnaast de gezichtspunten, en factoren die we hiervoor hebben gezien, gebruiken als een soort trechter om informatie doorheen te halen in het geval of het vermoeden van een conflict. Misschien kunnen we de factoren voor moderatoren zelfs in een hippe online tool zetten waar ze dan stap voor stap doorheen kunnen. In het verlengde hiervan zouden organisaties op een vergelijkbare manier zelfs ‘’informatieclassificatie’’ online kunnen toepassen, om te zorgen dat informatie op de gewenste manier landt. Deze post kent de tag “opinie”, dit is “gebaseerd op onderzoek door [vul in]”, dit is “journalistiek”, dat is “reclame”, en zo verder. Hoe dat zich verder zou uitwerken weet ik niet, maar ik weet ook dat de huidige situatie beter kan.

In deze gedachtentrein loop ik alleen tegen een probleem aan: wat zijn “feiten”? Als mensen verschillende waarheden kennen, wat is dan de waarheid? Is het feit dat de World Health Organisation (‘WHO’) zegt dat COVID-19 bestaat genoeg? En zou je dan onvrede daarmee moeten uiten als: “Hoewel de WHO zegt dat COVID-19 bestaat, vind ik van niet.” of iets dergelijks?

Ongetwijfeld zal deze methode de wereld ook niet redden, maar het is in ieder geval beter dan commerciële grootmachten lukraak de waarheidsstaf te laten zwaaien. Hoewel de Raad van Europa al inhoudsmoderatie richtlijnen publiceerde, mis ik meer praktische begeleiding.

Dit artikel is dan ook een pleidooi voor richtlijnen uit de rechtspraktijk. Voor organisaties die informatie moeten modereren, maar eigenlijk juist ook voor het publiek. Dagelijks komt er een waterval aan informatie op iedereen af, en niemand geeft handvatten hoe daarmee om te gaan. Dat hoewel we zien dat het een enorme impact heeft op onze samenleving: het feit dat we niet allemaal ‘s ochtends meer de krant lezen en ’s avonds aan het 8-uur journaal zitten met de familie.

Laten we dit probleem erkennen, leren van onze fouten en juistheden, en gewogen kijken naar informatie en de toekomst.