Home / Nieuws & Blogs / IT-recht jurisprudentieblog | december 2022

IT-recht jurisprudentieblog | december 2022

| 29 december 2022

Het IT-rechtsgebied is en blijft volop in ontwikkeling. We zien veel nieuwe technologieën, innovatieve bedrijfsmodellen en daarop van toepassing zijnde (nieuwe) wet- en regelgeving voorbijkomen. Door jurisprudentie hierover leren we veel over hoe het IT-recht uiteindelijk wordt toegepast. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de maand december op een rij.

1. Niet geleverd ontwikkelingswerk; schadevergoeding 

In de eerste zaak die we bespreken staat de vraag centraal of een groothandel in autobanden die een overeenkomst tot het bouwen van een webportaal door een IT-ontwikkelaar ontbindt, haar schade vergoed kan zien en de reeds betaalde bedragen terugbetaald krijgt. De groothandel en ontwikkelaar zijn in 2017 (onder toepassing van de Nederland ICT voorwaarden 2014) overeengekomen dat de ontwikkelaar een webportaal voor de groothandel zou bouwen en onderhouden. Nadat de werkzaamheden tijdelijk stil hadden gelegen, en bleek dat de koppeling tussen het webportaal en de financiële software van de groothandel niet werkte, ontstond er een geschil over het betalen van rekeningen. Uiteindelijk is er geen werkend portaal met koppeling aan de groothandel geleverd. In deze zaak bij het gerechtshof Den Haag vordert de ontwikkelaar betaling van de facturen, en vordert de groothandel ontbinding van de overeenkomst met schadevergoeding. In eerste aanleg oordeelde de kantonrechter dat de groothandel de facturen moest betalen. Daarnaast kon de groothandel volgens de kantonrechter de overeenkomst niet ontbinden omdat zij zelf de uitvoering van de overeenkomst verhinderde. De groothandel zou de ontwikkelaar namelijk geen toegang tot de technische koppeling met de financiële software van de groothandel hebben verleend. Het hof oordeelt op verschillende punten anders dan de kantonrechter. Zo bepaalt het hof onder andere dat de projectfactuur pas achteraf betaald hoeft te worden. Facturatie achteraf voor dit deel van de kosten vloeit voort uit de van toepassing zijnde algemene voorwaarden, en partijen zijn daar niet van afgeweken. Omdat de ‘Consultancy & Development-werkzaamheden’ niet waren voltooid, kon de ontwikkelaar daar dus nog niet de kosten voor factureren. Daarmee was de groothandel dus niet in verzuim met betalen.

Ten aanzien van het verhinderen van de nakoming van de overeenkomst door het blokkeren van de technische koppeling door de groothandel oordeelt het hof als volgt. De ontwikkelaar heeft niet voldoende bewijs geleverd om vast te stellen dat de groothandel iets deed of juist weigerde te doen waardoor de ontwikkelaar niet verder kon werken aan het project, mede omdat de ontwikkelaar nooit om bepaalde medewerking van de groothandel heeft gevraagd, en de groothandel die medewerking ook niet heeft geweigerd. 

Verder oordeelt het hof in tegenstelling tot de kantonrechter dat de groothandel de overeenkomst terecht heeft ontbonden. De ontwikkelaar schoot namelijk tekort door de werkzaamheden voor de groothandel neer te leggen, en zij zou de ontwikkelwerkzaamheden ook niet meer gaan uitvoeren zonder de (niet overeengekomen) vooruitbetaling van de projectfactuur. Verder heeft de groothandel de wettelijke eisen in acht genomen, en een schriftelijke ingebrekestelling gestuurd, waarna de ontwikkelaar niet tot nakoming is overgegaan. 

Maar wat heeft dit alles tot gevolg? Het hof stelt dat door de ontbinding van de overeenkomst voor beide partijen een verbintenis ontstaan is tot ongedaanmaking van de wederzijds door hen ontvangen prestaties. Voor de ontwikkelaar betekent dit dat de betalingen van de maandelijkse termijnfacturen moeten worden terugbetaald. Ten aanzien van de groothandel is teruglevering van computerprogramma’s niet aan de orde, want er is geen werkend webportaal geleverd. Verder merkt het hof op dat op grond van de algemene voorwaarden de ongedaanmakingsverplichtingen als gevolg van de ontbinding niet gelden, maar dat dit (tevens op grond van de algemene voorwaarden) niet geldt als de leverancier ten aanzien van het wezenlijke deel van de prestaties in verzuim is en tevens niet geldt voor factureringen waartegenover geen naar behoren uitgevoerde prestatie of levering staat. De ongedaanmakingsverplichtingen zijn in dit geval dus niet uitgesloten en de ontwikkelaar dient de maandelijkse termijnfacturen terug te betalen.

De tekortkoming van de ontwikkelaar betekent volgens het hof echter niet dat de ontwikkelaar ook schade moet vergoeden. In de algemene voorwaarden is de aansprakelijkheid van de ontwikkelaar namelijk beperkt tot directe schade. De schade die de groothandel stelt te hebben geleden betreft gemiste besparingen en gederfde winsten (wegens niet toegenomen omzet), hetgeen onder de algemene voorwaarden als indirecte schade kwalificeert. Hiervoor is de ontwikkelaar dus niet aansprakelijk.


2.    Uitzending van Roddelpraat is terecht offline gehaald

In deze zaak staat een conflict over een uitzending van Roddelpraat centraal. In de uitzending wordt een rap afgespeeld van een rapper en influencer, waarna de tekst van deze rap wordt besproken. Daarbij hebben de makers van het programma een lezing van die tekst besproken die erop neerkomt dat een andere bekende Nederlander grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond tegenover de rapper. De voorzieningenrechter heeft Roddelpraat eerder bevolen de uitzending offline te halen, waarna Roddelpraat in hoger beroep is gegaan, mede omdat Roddelpraat nieuw bewijsmateriaal heeft waaruit zou blijken dat de rap reeds voor de uitzending openbaar was gemaakt. 

In eerste aanleg oordeelde de voorzieningenrechter dat het aannemelijk is dat er door het afspelen van de rap een auteursrechtinbreuk heeft plaatsgevonden. Door de rap in de aflevering af te spelen, is het werk openbaar gemaakt. Het is echter aan de rapper om te bepalen of de rap openbaar gemaakt mag worden. Roddelpraat had niet bewezen dat de rap voor de uitzending al rechtmatig openbaar was gemaakt. Roddelpraat voert in hoger beroep onder andere aan dat de rap op een verjaardagsfeestje al openbaar was gemaakt, hetgeen zou blijken uit een opname. Dat de rap op een feestje ten gehore is gebracht op een moment voor de uitzending staat volgens het hof vast. Echter heeft dit feit voor de te nemen beslissingen maar zeer beperkte invloed. Volgens het hof mag de rapper zich als maker van de rap verzetten tegen integrale uitzending door Roddelpraat. Roddelpraat beroept zich op de uitputtingsleer, hetgeen volgens het hof niet van toepassing is op een uitzending als de onderhavige.

Verder beroept Roddelpraat zich in hoger beroep op een aantal beperkingen op het exclusieve openbaarmakingsrecht van de rapper. Zo stelt het dat enkel gebruikgemaakt is van het citaatrecht, hetgeen door het hof kortgezegd verworpen wordt omdat de hele rap is uitgezonden en niet een deel daarvan. Het beroep op de parodie-exceptie wordt ook terzijde geschoven door het hof, omdat niet duidelijk is in welk opzicht de uitzending een parodie vormt. Zo is het enkel lachen en maken van grappen in de uitzending niet voldoende om van de uitzending een parodie te maken. Ook heeft Roddelpraat aangevoerd dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid een uitzondering op de exclusiviteit van de rapper rechtvaardigen. Volgens het hof nemen beide partijen terecht de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie als uitgangspunt, waarbij de arresten Spiegel Online en Funke Medien relevant zijn. Zo volgt uit Spiegel Online dat het onder omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn om een geheel werk openbaar te maken. Onder andere omdat de omstandigheden wezenlijk anders waren in deze zaak, waarbij er geen noodzaak was tot integrale weergave vanwege de beweringen van de auteur, en de rap geen feitelijke informatie bevatte over een ‘actuele-gebeurtenis’ was deze rechtvaardiging hier volgens het hof niet aanwezig.

Naast de overwegingen met betrekking tot het auteursrecht, gaat het hof ook nog in op het argument van Roddelpraat dat ziet op de afweging van de grondrechten, het recht op privacy en de vrijheid van meningsuiting. Ten aanzien hiervan oordeelt het hof kortgezegd dat Roddelpraat louter speculeert, en geen feiten bevestigt middels het uitzenden van de rap. Hiermee oordeelt het hof de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de rapper niet gerechtvaardigd was. 

Concluderend, Roddelpraat heeft inbreuk gemaakt op de auteursrechten van de rapper, en heeft in de uitzending onrechtmatig gehandeld. Het oordeel van de voorzieningenrechter om te bevelen de uitzending offline te halen is dan ook terecht bevonden.

Benieuwd wat er in januari 2023 gaat gebeuren? Wij ook! Over een maand zijn we bij u terug met de volgende jurisprudentieblog.