Home / Nieuws & Blogs / IT-Jurisprudentieblog | November 2022

IT-Jurisprudentieblog | November 2022

| 1 december 2022

Het IT-rechtsgebied is en blijft volop in ontwikkeling. We zien veel nieuwe technologieën, innovatieve bedrijfsmodellen en daarop van toepassing zijnde (nieuwe) wet- en regelgeving voorbijkomen. Door jurisprudentie hierover leren we veel over hoe het IT-recht uiteindelijk wordt toegepast. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de maand november op een rij.

1. VvE softwarepakket niet overgedragen

In deze zaak bij het hof ging het om een softwarepakket waarmee (beheerders van) VvE’s hun administratie kunnen voeren. Gedaagde heeft al jarenlang klanten die een licentie op deze software afnemen, waaronder eiser in deze zaak. Eiser heeft met twee medevennoten een V.O.F. (gezamenlijk: eisers) opgericht om de software verder te ontwikkelen, te onderhouden en te beheren. Diezelfde V.O.F. is met gedaagde een door de V.O.F. opgestelde intentieverklaring overeengekomen om de software na drie jaar over te nemen. Hierin stond voor zover van belang opgenomen dat de V.O.F. gebruik mag maken van de merknaam van de software en gedaagde haar huidige klantenbestand (waaronder dus eiser) behoudt gedurende die drie jaar.

Een aantal maanden gaat het goed: de broncode is inmiddels overgedragen, gedaagde blijft de software gebruiken, de V.O.F. is begonnen met de verdere ontwikkeling van de software en eiser betaalt netjes zijn licentievergoeding voor het eerste jaar. Daarna gaat het mis: gedaagde installeert zonder voorafgaande aankondiging een update (voor alle gebruikers) waarna er problemen met de software ontstaan. Daarnaast constateert de V.O.F. dat vanaf een ander IP-adres meerdere keren is ingelogd in de klantomgeving van eiser, waarna eiser zijn klantenbestand van de server van gedaagde overzet naar een eigen server. Hierop ontzegt gedaagde eiser de toegang tot zijn server, met als verwijt dat eiser illegaal data (bestanden van overige klanten van eiser) heeft gekopieerd. Een tijd later volgen er e-mails vanaf een onbekend adres met meldingen dat de data en licentie illegaal wordt gebruikt en wordt gedreigd dat de klanten van eiser hierover zullen worden geïnformeerd. Dit laatste wordt daadwerkelijk gedaan: ten minste vijf klanten van eiser krijgen de betreffende mail die is ondertekend door gedaagde en ‘[A]’ (een vriend en voormalig werknemer van gedaagde). Eisers sommeren gedaagde te stoppen met dergelijke e-mails en stellen daarnaast eigenaar te zijn geworden van de software op basis van eerdergenoemde intentieverklaring.

Voor de rechtbank vorderen eisers dat gedaagde stopt met onrechtmatige uitlatingen naar klanten van eiser te sturen. Dat de uitingen onrechtmatig zijn, staat ook (terecht) niet ter discussie, aldus de rechter. De rechtbank gaat echter mee in het verweer dat het niet eiser was die de berichten heeft verstuurd, maar de goede vriend en voormalig medewerker van eiser. Het is volgens de rechtbank goed mogelijk dat de vriend van eiser dit op eigen initiatief heeft gedaan zonder dat eiser hier invloed op heeft gehad. Verder vorderen eisers dat gedaagde alle klantdata verwijderd, maar volgens de rechtbank is het aannemelijk dat dit al is gedaan (gedaagde heeft er een screenshot van overlegd). Als laatst vordert de V.O.F. op basis van de intentieverklaring om gedaagde te verbieden te software te gebruiken, aangezien zij rechthebbende is geworden en bovendien de broncode is overdragen. De rechtbank gaat hier niet in mee, aangezien in de intentieverklaring niet staat dat partijen hebben beoogd de auteursrechten over te dragen. Duidelijk is volgens de rechtbank dat gedaagde ten minste drie jaar zijn eigen klanten zou blijven mogen bedienen, logischerwijs met de software. De rechtbank leest in de intentieverklaring in plaats van een overdracht van auteursrechten, meer een ruime, exclusieve licentieverlening aan de V.O.F., die vooruitloopt op een mogelijke auteursrechtoverdracht na verloop van drie jaar. Gedaagde mag zijn eigen software dus gewoon mogen gebruiken, oordeelt de rechtbank.

Aan de andere kant vordert gedaagde dat de V.O.F. de eiser niet meer mag bedienen met de software, dat eiser de software niet meer mag gebruiken en de V.O.F wordt verboden de naam van de software te gebruiken.

Naar het oordeel van de rechtbank mag gedaagde niet verlangen dat eiser zijn klant blijft indien hij niet kan profiteren van de ontwikkelingen in de software gemaakt door de V.O.F. Daarnaast heeft eiser een belang om zijn klanten te bedienen waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om de V.O.F. een verbod op te leggen. Verder stelt de rechtbank dat eiser – hoewel hij in ieder geval als vennoot van de V.O.F. betrokken was bij de intentieverklaring – hierbij geen partij is. Daarom is eiser bevoegd de overeenkomst met gedaagde (maandelijks) op te zeggen en mag de V.O.F. gewoon zijn diensten aan eiser blijven verlenen. Tenslotte is in de intentieverklaring opgenomen dat de V.O.F. de naam van de software in ieder geval voor drie jaar mag gebruiken. De rechtbank ziet tevens niet hoe gedaagde hier enige schade van kan ondervinden dus ook deze vordering wordt afgewezen.

Alle vorderingen van beide partijen worden dus afgewezen, kosten worden tegen elkaar weggestreept en uiteindelijk blijft gedaagde rechthebbende van zijn software.

2. Bekendheidsuitzondering algemene voorwaarden

Om allereerst een rechtsgeldig beroep te kunnen doen op (een beding uit) algemene voorwaarden, is vereist dat dat de gebruiker deze voorwaarden van toepassing verklaart en voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand stelt. Doet de gebruiker van algemene voorwaarden dat niet, dan heeft de wederpartij geen redelijke mogelijkheid gehad om hiervan kennis te nemen – met de het gevolg dat deze vernietigd kunnen worden. In dit arrest gaat de Hoge Raad in op de wettelijke bevoegdheid tot vernietiging van algemene voorwaarden, mede gebaseerd op de door henzelf geformuleerde ‘bekendheidsuitzondering’ in een zaak uit 1999.

Het ging in deze recente zaak om twee professionele partijen in de diervoedergrondstoffenbranche die al jarenlang zaken met elkaar doen. Vanaf 2012 hebben zij meer dan vijftig koopovereenkomsten met elkaar gesloten waarop de gebruikelijke branchevoorwaarden (de CNGD) van toepassing waren.

Ter discussie stonden de laatste twee overeenkomsten op basis waarvan de verkoper Doens aan de Eendracht zonnebloemkoek als voer voor legkippen verkocht. De Eendracht levert dit door aan een Duitse partij en die vordert Eendracht tot het betalen van schadevergoeding op grond van non-conformiteit van het kippenvoer. Middels een afgesproken vrijwaring dient Doens dit te betalen, aldus de Eendracht. Hier begint de discussie omtrent de vraag of de voorwaarden konden worden ingeroepen, aangezien hier een arbitragebeding in is opgenomen. Hierin staat kortgezegd dat alle geschillen tussen partijen – in plaats van bij de rechter – door arbitrage zullen worden beslecht. Doens vordert dan ook dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren, maar de Eendracht beroept zich op de vernietiging van het arbitraal beding. De rechtbank gaat hierin mee en vernietigt de voorwaarden, waardoor zij dus wel bevoegd is kennis te nemen van het geschil in vrijwaring.

Het hof ziet dat anders en vernietigt het vonnis van de rechtbank. Het hof overweegt dat de Eendracht de voorwaarden niet ter hand heeft gesteld en Doens ook anderszins niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de voorwaarden kennis te nemen. In beginsel komt de Eendracht daarom een beroep toe op de vernietiging van het arbitraal beding, aldus het hof. Maar dan volgt een bijzondere wending in het geschil. De directeur en tevens bestuurder van de Eendracht heeft namelijk twee jaar voor het sluiten van de betreffende overeenkomst, een zogeheten ‘Graancursus’ gevolgd. Hierin kwamen de voorwaarden inclusief het arbitragebeding uitgebreid aan de orde. Het hof concludeert op grond hiervan dat de directeur op het moment van sluiten van de overeenkomst met de voorwaarden bekend was, althans bekend mocht worden verwacht – waaronder het arbitraal beding. Dit laatste is door de Hoge Raad in het arrest van 1999 geformuleerd als de zogeheten bekendheidsuitzondering, wat een beroep op vernietiging van de voorwaarden in de weg staat. Hiervoor was volgens de Hoge Raad vereist dat de gebruiker door zijn toedoen, de voorwaarden op één of andere manier bekend had gemaakt aan zijn wederpartij.

In dit recente arrest beperkt de Hoge Raad de mogelijkheid tot vernietiging op basis van de bekendheidsuitzondering. Deze uitzondering berust er namelijk op dat de wederpartij bekend is of geacht kan worden bekend te zijn met de voorwaarden. Dit is volgens de Hoge Raad niet anders wanneer de bekendheid van de wederpartij met de voorwaarden niet door toedoen van de gebruiker maar op andere wijze is ontstaan. In dit geval dus de cursus waarbij de directeur van de Eendracht kennis heeft genomen van de voorwaarden. Ook in dit soort situaties kan de wederpartij zich daarom niet op vernietigbaarheid beroepen. De bekendheidsuitzondering wordt daarmee verruimd in het voordeel van de gebruikers van algemene voorwaarden.