Home / Nieuws & Blogs / Privacy jurisprudentieblog | Oktober 2022

Privacy jurisprudentieblog | Oktober 2022

| 20 oktober 2022

Co-auteur: Sanne van Esterik

Privacy haalt dagelijks het nieuws. Daarbij komen vanzelfsprekend vooral de grotere zaken aan bod. Denk aan gevoelige datalekken, grootschalige hacks of de inzet van (geheime) camera’s. Er is echter veel meer gaande op het gebied van privacy, wat niet altijd het nieuws haalt. Door deze jurisprudentie leren we veel over hoe de AVG uiteindelijk toegepast wordt. In deze blog zetten we diverse uitspraken van de maand oktober op een rij.

1. Werknemer ontslagen voor weigeren cameratoezicht

We beginnen met een interessante uitspraak over privacy op de werkvloer. In deze zaak oordeelde de rechtbank Zeeland-West-Brabant dat een Nederlandse telemarketeer in dienst van een Amerikaanse werkgever onterecht is ontslagen nadat hij weigerde om de gehele werkdag zijn camera aan te zetten. Wat was er precies aan de hand?

De medewerker trad in 2019 in dienst van de Nederlandse vestiging van het Amerikaanse softwarebedrijf Chetu in Rijswijk. Chetu ontwikkelt en produceert software, en adviseert en ondersteunt op het gebied van informatietechnologie. De nieuwe werknemer moest nieuwe klanten gaan werven voor Chetu. In augustus 2022 kreeg de medewerker te horen dat hij gedurende de hele dag ingelogd moest zijn en daarbij zijn scherm moest delen met de camera aan. Hierdoor zou het bedrijf kunnen controleren of de medewerker daadwerkelijk aan het werk was.

De medewerker gaf logischerwijze aan dat hij zich hier niet comfortabel bij voelde en dat dit een inbreuk vormde op zijn privacy. De medewerker wees zijn werkgever er daarbij op dat hij al voldoende kan worden gecontroleerd, aangezien al zijn activiteiten kunnen worden gemonitord en hij zijn scherm de hele dag deelt. Na twee indringende oproepen van de werkgever om alsnog zijn camera aan te zetten, ontving de medewerker diezelfde avond nog een ontslag op staande voet per mail, wegens werkweigering en ongehoorzaamheid. Hoewel de medewerker zich berustte in het ontslag, liet hij het hier niet bij zitten en stapte naar de rechter om daar een ontslagvergoeding en achterstallige beloningen te vorderen.

De kantonrechter maakte gehakt van het ontslag. De rechter overwoog dat aan rechtsgeldig ontslag op staande voet drie eisen worden gesteld. Er dient allereerst sprake te zijn van een dringende reden, op grond daarvan moet de werknemer onverwijld zijn ontslagen en die reden moet tijdig en voldoende duidelijk aan de werknemer zijn meegedeeld. In de e-mail van de werkgever is volgens de rechtbank geen enkele toelichting gegeven op de aard en ernst van de gedragingen van de medewerker. Daardoor voldoet de mededeling van het ontslag niet aan de voorwaarde dat die reden voldoende duidelijk aan de medewerker kenbaar is gemaakt.

Daarnaast gaat de rechter nog kort in op relevante rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. In deze rechtspraak worden strenge eisen gesteld aan het observeren van medewerkers. De rechtbank stelt dat het eisen van het aan laten staan van zijn camera in strijd is met diens recht op respect voor het privéleven, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat. Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de volgende conclusie: Chetu dient de ex-medewerker een vergoeding van € 50.000 te betalen. Daarnaast heeft de ex-medewerker recht op schadevergoedingen van ongeveer € 70.000.

2. Geen plicht tot afgifte persoonsgegevens in verband met veiligheid

De tweede uitspraak is een kort geding waarbij twee nabestaanden de naam, adres en woonplaats (NAW-gegevens) van een onderzoeksgroep vorderen van de gemeente Amersfoort. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente niet verplicht is de persoonsgegevens van leden van de onderzoeksgroep te verstrekken aan nabestaanden. De rechter maakt daarbij een belangenafweging, waarbij uiteindelijk het veiligheidsaspect van de leden van de onderzoeksgroep de boventoon voert.

Het is een intrigerende zaak waarbij sprake is van bijzondere feiten. Het gaat om een zogenoemde paranormale onderzoeksgroep bestaande uit zes leden. Deze groep heeft op begraafplaats Rusthof, onder meer bij de begraafplaatsen van de kinderen van de eisers, een onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek zou zijn gedaan naar vermeende energieën van overledenen. De eisers willen de NAW-gegevens van de deelnemers van de onderzoeksgroep ontvangen van de gemeente Amersfoort zodat een face to face gesprek kan plaatsvinden. Dit gesprek zou bijdragen aan de waarheidsvinding van de nabestaanden. Ze willen namelijk weten wat er precies is gebeurd rondom de begraafplaatsen van hun kinderen en wat de onderzoeksgroep heeft gedaan. Daarnaast zou het gesprek moeten bijdragen aan het psychische herstel van een van de nabestaanden. Tot slot speelt er een religieus component. Eén van de eisers is opgegroeid in de islamitische cultuur waarin het niet is toegestaan om bij graven geesten of duivels op te roepen, laat staan bij graven van kinderen.

De gemeente Amersfoort beroept zich op het recht op bescherming van persoonsgegevens ten aanzien van de onderzoeksgroep en stelt zich op het standpunt dat dit recht zich ertegen verzet de gegevens te verstrekken aan de nabestaanden. Het gaat in deze uitspraak om een botsing van rechten en een afweging van wederzijdse belangen. Voor de leden van de onderzoeksgroep gaat het om de bescherming van persoonsgegevens en de veiligheid. De veiligheid van de leden van de onderzoeksgroep speelt een rol doordat naar aanleiding van het desbetreffende onderzoek, via (sociale) media beschuldigingen en bedreigingen zijn geuit in de richting van de groep.

Het is van belang op te merken dat de rechter in kort geding terughoudend moet zijn met het afgeven van een plicht tot afgifte van de persoonsgegevens aan de gemeente. Dit komt door het onomkeerbare karakter van het verstrekken van persoonsgegevens en de verstrekkende gevolgen die daaraan voor betrokkenen verbonden kunnen zijn.

Bij de belangenafweging gaat het dus enerzijds om het recht op bescherming van persoonsgegevens en anderzijds het recht op informatie. De voorzieningenrechter weegt zwaar dat het aannemelijk is dat het openbaar maken van gegevens voor leden de onderzoeksgroep uit het oogpunt van veiligheid zeer ingrijpend kan zijn. De geuite beschuldigingen en bedreigingen naar de groep op sociale media zijn daar een duidelijke en concrete aanwijzing voor. Daar tegenover staat de waarheidsvinding wat kan bijdragen aan de verwerking en het herstel van de psychische klachten van een van de eisers. De eisers willen weten wie het onderzoek naar de energieën heeft uitgevoerd, waar dit precies is gedaan en wat er is gebeurd. Er is alleen onvoldoende aangevoerd waarom de NAW-gegevens daarvoor nodig zijn en waarom hun belang bij het voeren van een rechtstreeks gesprek dient te prevaleren boven het belang van veiligheid van de leden van de groep.

De conclusie van de voorzieningenrechter is dan ook dat niet kan worden aangenomen dat gemeente Amersfoort in strijd handelt met een op haar rustende plicht de gegevens te verschaffen aan nabestaanden. Het belang van veiligheid en bescherming van persoonsgegevens van de leden van de onderzoeksgroep wegen zwaarder dan de waarheidsvinding van de nabestaanden.

3. Topje van de ijsberg

In de volgende uitspraak gaat het om de vraag of juristen van een aansprakelijkgestelde medisch hulpverlener in de buitengerechtelijke fase kennis mogen nemen van het medisch dossier van de patiënt, ook wanneer de patiënt daar geen machtiging voor afgeeft.

Deze zaak begint met een medische ingreep die is uitgevoerd door een chirurg. Tijdens de kijkoperatie is de darm van de patiënt geperforeerd. De patiënt stelt vervolgens de chirurg van het ziekenhuis aansprakelijk. De patiënt geeft echter geen machtiging aan de medische en juridische adviseurs van het ziekenhuis voor inzage in het medisch dossier van de patiënt. Volgens het ziekenhuis heeft de verzekeraar inzage nodig in het dossier, anders is het niet mogelijk om te oordelen of de chirurg aansprakelijk is.

Het belang van de uitspraak is volgens partijen groot. 95% van de medische aansprakelijkheidszaken wordt namelijk buitengerechtelijk opgelost. In deze zaak is dat echter niet mogelijk doordat MediRisk geen toestemming krijgt tot inzage in het medisch dossier van de patiënt. Het standpunt van het ziekenhuis is dat zonder inzage door MediRisk in het medisch dossier een medisch juridische beoordeling van aansprakelijkstelling niet mogelijk is. Het verweer van patiënt is dat inzage alleen is toegestaan met toestemming door middel van een machtiging. De machtiging is volgens de advocaat van de patiënt onnodig en disproportioneel.

Het is een complex vraagstuk waardoor de partijen een gezamenlijk verzoek doen tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Het is namelijk het ‘topje van de ijsberg’. Volgens het ziekenhuis worden ziekenhuizen, hulpverleners en hun verzekeraars dagelijks geconfronteerd met een verschil van inzicht over de beoordeling van de medische gegevens in de buitengerechtelijke fase.

De Hoge Raad moet antwoord geven op de volgende vraag: ‘wanneer mag een ingeschakelde juridisch adviseur in de buitengerechtelijke fase van de schadeafwikkeling inzage krijgen in het medisch dossier van de patiënt zonder de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt?’. Daarbij is ook van belang duidelijkheid te verschaffen in hoeverre beginselen als die van proportionaliteit en subsidiariteit een rol spelen.

Het is aan de Hoge Raad antwoord te geven zodat dit vraagstuk bij de schadeafwikkeling van buitengerechtelijke medische aansprakelijkheidszaken is opgelost. Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de Hoge Raad.

Benieuwd wat er in november 2022 gaat gebeuren? Wij ook! Over een maand zijn we bij u terug met de volgende jurisprudentieblog.